In Sidderingen van Peter Drehmanns maken we kennis met Holm, een weduwnaar en hartpatiënt die zich terugtrekt in een afgelegen dorp om zijn laatste dagen in afzondering te slijten. Weg van de wereld, weg van het verleden. In een vervallen huis dat kraakt en waar spinnen de baas zijn, wacht hij geduldig op de dood. Maar de rust waarop hij had gehoopt, blijkt een illusie. Het leven in het dorp, hoe stil op het eerste gezicht ook, laat zich niet eenvoudig buitensluiten. Holm raakt verstrikt in een reeks schijnbaar onbeduidende gebeurtenissen.
Aanvankelijk lijkt Holms wens om in alle rust te sterven vooral komisch. Hij wordt omringd door zonderlinge dorpelingen — een vrachtwagenmagnaat, een vastgoedstyliste, de gek, twee bemoeizuchtige buurvrouwen en een dorpshistoricus — die met hun uitbundige verhalen en markante persoonlijkheden onbedoeld zijn bestaan blijven opvullen. Hoewel het dorp bijna uitgestorven is, leeft het als een toneelstuk dat weigert ten einde te komen. Hoezeer Holm zich ook probeert terug te trekken, telkens opnieuw wordt hij het leven ingezogen.
Wanneer er brand uitbreekt in een kippenstal en een buurvrouw hem daar met grotesk gevoel voor detail verslag van doet, denkt Holm: ‘Ze zou zo samen met de dorpshistoricus een avondvullend programma kunnen verzorgen op de planken van een dorpstheater.’ Drehmanns bevestigt geestig én genadeloos het clichébeeld: in een dorp iedereen kent elkaar, roddels gaan sneller rond dan de wind, en elk incident wordt opgeblazen tot mythe. Tegelijkertijd laat de roman zien hoe juist dat beklemmende, theatrale karakter van het dorp Holm een vorm van houvast biedt — alsof de eindeloze herhaling van het dorpsritme hem beschermt tegen de chaos van zijn innerlijke aftakeling.
Daarmee bevestigt Sidderingen het tegenstrijdige karakter van het leven zelf. Wat bedoeld is als terugtrekking, wordt een ongewilde herintrede; wat afscheid moest zijn, verandert langzaam in een nieuw begin. De bedrijvigheid, het gezelschap, de eindeloze verhalen — ze houden Holm niet alleen op de been, ze houden hem ook af van wat hij dacht te willen; sterven. Het leven klopt steeds aan de deur, luidruchtig en onverzettelijk.
Langzaam kantelt de toon. Onder de kluchtige oppervlakte sluimert Holms dagelijkse strijd met een lichaam dat hem steeds vaker in de steek laat. De roman krijgt iets schrijnends — tegelijk lichamelijk en existentieel. De omslag voltrekt zich wanneer ook het dorp uit balans raakt, geteisterd door wat Holm omschrijft als ‘koufronten, hagelvlagel, windsidderingen, hemelpis’ — natuurkrachten die het dunne vlies van het dagelijks leven openscheuren.
Drehmanns beschrijft deze verschuiving met een trefzekere pen. Zijn stijl is droog, geestig en ritmisch; zinnen volgen elkaar op als golven — soms kabbelend, dan weer verrassend fel. Hij weet tragiek en ironie moeiteloos te combineren, zonder de ernst van het thema tekort te doen. De taal is rijk maar nooit overdadig, zorgvuldig en beheerst, met een scherp oog voor detail en een onmiskenbaar gevoel voor timing.
Holm wordt geconfronteerd met zijn weemoed, zijn groeiende walging voor de buurvrouw, en met de signalen van zijn lichamelijke verval: pijntjes, haperende organen, falende functies. De roman ontwikkelt zich tot een moderne lijdensgeschiedenis, met echo’s van Dante. Geen hel van vuur, maar van vervreemding — langzaam verdwijnen in een wereld die hem steeds minder herkent, en die hij zelf ook steeds moeilijker begrijpt.
Tegen dat apocalyptische decor krijgt de relatie tussen mens en natuur een opvallend symbolisch karakter. Een ongrijpbaar everzwijn teistert het dorp, vernielt tuinen en vuilnisbakken, als een blinde kracht die het menselijke domein terugdringt. Papegaaien bevuilen de straten als een soort wraakengelen; alsof de natuur wraak neemt, alsof het verval van de wereld een logische uitkomst is van menselijk falen. De mens heeft er een puinhoop van gemaakt. Alles is verdoemd.
Juist in dat duister ontroert de band tussen Holm en een eenvoudig dier: de ezel. Hij verschijnt en verdwijnt, maar telkens brengt zijn kalme, koppige aanwezigheid een vorm van troost. In het dier weerspiegelt zich misschien het karakter dat Holm heimelijk hoopt te bezitten: standvastig, stil en onaangedaan. De ezel biedt geen oplossing, geen redding, maar belichaamt wél iets dat op hoop lijkt — een vorm van aanvaarding, in een wereld die almaar chaotischer wordt.
De overgang van komedie naar tragedie is nergens geforceerd. De geleidelijke verschuiving maakt de roman zo overtuigend en aangrijpend. Drehmanns bewaart de balans tussen lichtheid en zwaarte, tussen humor en existentiële ernst. Sidderingen is een roman die je laat glimlachen, dan weer laat slikken — en uiteindelijk blijft nagalmen. Een verhaal over sterven zit onverwacht vol leven.
Auteursrecht Anna Husson