Boekrecensies

De mensheid zal nog van mij horen van Joris van Casteren is een bijzondere verzameling dagboekverhalen.

Schrijver-journalist Joris van Casteren (1976) stuitte vijf jaar geleden bij toeval op het Nederlands Dagboekarchief, waar iedereen ongepubliceerde dagboeken en memoires kan laten bewaren. Nadat hij wekelijks in deze collectie had gelezen en er volledig in was opgegaan, stelde hij een fraaie verzameling samen. In De mensheid zal nog van mij horen (2024) vertelt hij in eigen woorden de verhalen van de ‘onopvallende verschijningen met diepe gronden’.

Neem Eva, één van de dagboekschrijfsters. Zij pleegt overvallen, verblijft voor korte periodes in gevangenissen of psychiatrische instellingen en maakt vele buitengewone wendingen in haar leven mee. Haar bizarre relaas is één van de negen stemmen in Van Casterens boek. Op het eerste gezicht hebben de dagboekschrijvers weinig met elkaar gemeen, maar toch zijn er overeenkomsten die Van Casteren duidelijk heeft benadrukt; ze zijn allen zeer eenzaam, en leiden een chaotisch bestaan waarin zij maar weinig aandacht van hun medemensen ontvangen.

Ook worden de schrijvers verbonden door snelle maatschappelijke veranderingen waar ze in hun dagboeken melding van maken. Bij sommigen wordt een historische gebeurtenis slechts kort aangestipt, terwijl bij anderen een maatschappelijke verandering daadwerkelijk grote invloed op hun leven heeft gehad. Je leest hoe het oude Nederland in rap tempo veranderde, technologische vernieuwingen zorgden voor nieuwe problemen, het geloof kreeg minder betekenis en men moest op zoek naar een manier om het leven zinvol te maken.

‘Het leven is in werkelijkheid vaak heel anders verlopen dan je op grond van de algemeen bekende historische ontwikkelingen zou verwachten. Mensen houden zich het grootste deel van hun bestaan bezig met volstrekt andere, doorgaans onbekende zaken. Dat verborgene vormt het ware leven, de eigenlijke geschiedenis van de mensheid.’

Met regelmaat worden passages uit de dagboeken afgewisseld met kleine hoofdstukken waarin Van Casteren verslag doet van zijn eigen ervaringen in de vijf jaar dat hij de dagboeken bestudeerde. Deze hoofdstukken zijn boeiend, zeer persoonlijk en hebben ook weer het karakter van een dagboek: ‘Het gaat me om de mensen die zonder dagboek niet konden bestaan. Hun nietsontziende eerlijkheid is overweldigend. Voor mij hebben ze geen geheimen. Ze sleuren me hun levens in, samen zijn we alleen. De dagen van de week vervagen, het heden verdampt.’

Deze hoofdstukken zijn bondig gehouden. Een uitgebreide behandeling zou de aandacht te zeer van de dagboekschrijvers hebben afgeleid. Desalniettemin bieden zij een wenselijke afwisseling en ‘pauze’ van de soms zware materie die de hoofdstukken van de dagboekschrijvers vormen. Van Casteren beschrijft op een precieze, gevoelige en gedetailleerde wijze hoe het is om zich voor zo’n lange periode aan een project te binden. In het middendeel hadden deze onderbrekingen nog wel vaker mogen voorkomen.

De verhalen van de dagboekschrijvers zijn op een menselijke en toegankelijke manier opgetekend. Naast de zwaardere onderwerpen vind je hier en daar ook lichtere, humoristische passages die je een glimlachen bezorgen. Toch krijgt het boek rond het middenstuk een wat opsommend karakter, bijna in de trant van ‘toen gebeurde dit en toen dat’. Het is logisch dat Van Casteren keuzes heeft moeten maken met wat hij wel en niet bespreekt, maar sommige overgangen hadden beter gekund, teneinde het verteltempo en -plezier te behouden en het opsommende karakter te vermijden. Daarnaast roept het de vraag op waarom Van Casteren ervoor heeft gekozen te parafraseren, en niets uit de dagboeken te citeren. Dit had zijn boek net wat meer authenticiteit kunnen geven. Heeft hij bepaalde feiten lichtjes geromantiseerd of juist achterwege gelaten om de dagboekschrijvers als een soort ‘helden’ neer te zetten? De slothoofdstukken maken veel goed en ronden het boek mooi en passend af. Enkele nog levende dagboekschrijvers of hun nabestaanden komen aan het woord om te vertellen over het verdere verloop van hun leven.

Anonieme levens – en dat zijn de meeste -, krijgen in De mensheid zal nog van mij horen een stem. Dat hebben ze te danken aan Joris van Casteren, die de moeite heeft genomen al deze dagboeken te raadplegen, maar ook aan de taal. Want doordat de auteurs hun ongeziene levens boekstaafden, de bewijzen van hun eenzaamheid, hebben ze ten slotte toch anderen kunnen bereiken. Daarmee krijgt de boektitel, die in eerste instantie nog enigszins ironisch aandoet, een ontroerende lading.

Auteursrecht Anna Husson

Deel Bevlogen Letteren